Paardenbloem
In een heel groot weiland leefde een prachtige gele paardenbloem. Ze was bijna zo geel als de zon. En omdat ze zo mooi was trok ze de aandacht van een klein meisje.
Zij was het dochtertje van de boer van wie het weiland was. Iedere dag kwam Anneke, het meisje, kijken naar de prachtige paardenbloem, zo mooi vond ze haar.
De paardenbloem vond het leuk als het meisje kwam kijken, want ze vertelde altijd mooie verhalen.
Er gingen een paar dagen voorbij en op een gegeven moment werd de paardenbloem hele- maal bruin. En op de dag daarna was de gele paardenbloem verdwenen en zat er een bol vol pluisjes.
Het meisje vertelde dit aan haar vader en die zei dat alle pluisjes zaadjes waren, die allemaal weer een nieuw plantje zouden worden op de plaats waar de zaadjes terecht zouden komen.
De volgende dag ging het meisje weer naar de paardebloem kijken en ze zag dat de zaadjes groter waren geworden. Als de zaadjes groot genoeg zouden zijn, zouden ze zich losmaken van de bloem. En daarna nam de wind ze mee naar een plekje om te groeien en een mooie bloem te worden.
Nu was het zo dat niet alle pluisjes hetzelfde waren. Er waren pluisjes bij die het eng vonden om zich los te maken en er waren ook pluisjes die wel graag los wilden.
Er was één pluisje dat banger was dan alle anderen en hij hield zich stevig vast. Hij had al zijn broertjes en zusjes zien verdwijnen en hij had ze nooit terug gezien. Nee dacht hij, ik hoef geen bloem te worden, ik blijf wel een pluisje.
Toen het meisje weer kwam kijken zag ze dat er nog maar één pluisje op de paardenbloem zat. Ze dacht dat de wind het niet had kunnen meenemen en daarom besloot ze het er maar af te blazen. Ze blies eerst gewoon.
Maar het pluisje wilde zich niet losmaken, want het moest aldoor aan zijn broertjes en zusjes denken en hij hield zich stevig vast. Toen blies het meisje zo hard ze kon, zo hard dat het pluisje zich niet meer vast kon houden en wel los moest laten.
Het vloog nu trillend van angst door de lucht. De wind nam het een heel stuk mee. Toen het pluisje eindelijk zijn oogjes open durfde doen, zag het prachtige groene en gele velden. Het wist niet dat de wereld er zo mooi uit kon zien. Het zweefde langzaam naar een mooi stukje grond. Daar groeide het kleine pluisje op tot een mooie, grote paardenbloem, zo geel als de zon.
Soms dacht hij nog wel eens aan Anneke, het kleine meisje dat hem los had geblazen. Dan was hij heel blij want nu was hij een echte bloem geworden en anders was hij altijd een pluisje gebleven.
---
Bron: “Kinderen en angst” Dr. A. van Londen en Drs. K. van Petersen, 1990
Paardenbloem
In een heel groot weiland leefde een prachtige gele paardenbloem. Ze was bijna zo geel als de zon. En omdat ze zo mooi was trok ze de aandacht van een klein meisje.
Zij was het dochter- tje van de boer van wie het weiland was. Iedere dag kwam Anneke, het meisje, kijken naar de prachtige paardenbloem, zo mooi vond ze haar.
De paardenbloem vond het leuk als het meisje kwam kijken, want ze vertelde altijd mooie verhalen.
Er gingen een paar dagen voorbij en op een gegeven moment werd de paardenbloem hele- maal bruin. En op de dag daarna was de gele paardenbloem verdwenen en zat er een bol vol pluisjes.
Het meisje vertelde dit aan haar vader en die zei dat alle pluisjes zaadjes waren, die allemaal weer een nieuw plantje zouden worden op de plaats waar de zaadjes terecht zouden komen.
De volgende dag ging het meisje weer naar de paardebloem kijken en ze zag dat de zaadjes groter waren geworden. Als de zaadjes groot genoeg zouden zijn, zouden ze zich losmaken van de bloem. En daarna nam de wind ze mee naar een plekje om te groeien en een mooie bloem te worden.
Nu was het zo dat niet alle pluisjes hetzelfde waren. Er waren pluisjes bij die het eng vonden om zich los te maken en er waren ook pluisjes die wel graag los wilden.
Er was één pluisje dat banger was dan alle anderen en hij hield zich stevig vast. Hij had al zijn broertjes en zusjes zien verdwijnen en hij had ze nooit terug gezien. Nee dacht hij, ik hoef geen bloem te worden, ik blijf wel een pluisje.
Toen het meisje weer kwam kijken zag ze dat er nog maar één pluisje op de paardenbloem zat. Ze dacht dat de wind het niet had kunnen meenemen en daarom besloot ze het er maar af te blazen. Ze blies eerst gewoon.
Maar het pluisje wilde zich niet losmaken, want het moest aldoor aan zijn broertjes en zusjes denken en hij hield zich stevig vast. Toen blies het meisje zo hard ze kon, zo hard dat het pluisje zich niet meer vast kon houden en wel los moest laten.
Het vloog nu trillend van angst door de lucht. De wind nam het een heel stuk mee. Toen het pluisje eindelijk zijn oogjes open durfde doen, zag het prachtige groene en gele velden. Het wist niet dat de wereld er zo mooi uit kon zien. Het zweefde langzaam naar een mooi stukje grond. Daar groeide het kleine pluisje op tot een mooie, grote paardenbloem, zo geel als de zon.
Soms dacht hij nog wel eens aan Anneke, het kleine meisje dat hem los had geblazen. Dan was hij heel blij want nu was hij een echte bloem geworden en anders was hij altijd een pluisje gebleven.
---
Bron: “Kinderen en angst” Dr. A. van Londen en Drs. K. van Petersen, 1990